Wij hadden een lievelingsoom die eigenlijk een bastaard-oom
was.
Ooit gehuwd met een zus van vader die ik nooit meemaakte omdat ze erg jong
stierf. Oom bleef alleen over in Hoogeveen waar hij zijn leven sleet als
sluiswachter. Elk jaar logeerden wij er een week en dat was feest. We waren
niet verwend en al blij met de avonduren die je rond en in het heel oude
sluiswachtershuis kon beleven.
Er waren kippen, drie soorten bessenstruiken, een hond
(Herta), een royale volkstuin waar oom eigen groenten verbouwde. De Wc was in
het oude schuurtje waar je ook kon knutselen. Dan was er de sluis die indruk
maakte en nog met de hand (met van die lange stokken met een soort haak) moest
worden open gedrukt en zwaar werk was. Oom was een grote sterke vrolijke man
met een daverende lach. Je kon als kind ook kleine aaltjes vangen bij een
watervalletje. Je behoefde je netje maar in de stroom te houden en tientallen
aaltjes keken je aan met ogen die leken te zeggen: wat is dit voor gemieter in
dat net!
Wij siepen in een heuse bedstede waar deurtjes voor zaten en
in de reusachtige oude slaapkamer stond een enorme diepvrieskist vol ijsjes,
want die verkocht oom ook aan passanten. Favoriete was een chokoblok, waarbij
twee wafeltjes behoorde waar je je ijsje tussen stopte en opvrat. Lekker!
De naam “oom sperzieboon” kreeg oom Jan omdat hij het
presteerde in één week vier maal sperziebonen te serveren en wij kinderen in
koor riepen: ”Oh nee, niet weer die sperziekakkers.”
Maar toch was het elke dag feest en hoewel oom al jaren naar
de eeuwige jachtvelden is vertrokken, denk ik regelmatig aan de leukste oom. Zeker
als ik sperziekakkers eet.
Ik vraag mij dan altijd hardop af: waar is oom nou? In de
hel? In de hemel? Geloofde oom? Wat weten wij op de keper beschouwd toch weinig
van de roerselen in de ziel van mensen waar we van houden. Ik wens het hem toe
dat hij nu de hemelse sluizen mag bedienen maar…..ik ga er niet over.