De wieven zijn weer in het land
De dampige wezen der nacht hangen laag boven de naar
verrotting geurende boerensloten. Nog even en de morgenzon kust ze voor een dag
vaarwel.
Dan trekken de witte wieven zich terug in de krochten der duisternis
om opnieuw uit de as van hun herinnering te verrijzen dra de nacht valt.
Langzaam, heel langzaam strekken ze hun nevelige armen en hullen zich in witte
bruidssluiers. Elke vrijgezel is dan in groot gevaar. Slechts één enkele kus en
je bent verloren. De dames der nacht trekken je onder in het welriekende
veenwater waaruit geen opstanding mogelijk is.
Menig dominee heeft al gewaarschuwd tegen dit kwaad, maar
wie luistert nog heden ten dage? Het is preken tegen de bierkaai. Vorige week
is er nog een boerenzoon verslonden. Men vond enkel zijn houten schoeisel, ook
wel klompen, bloken, hoolen, klumpkes, kloppers of houten schuiten. genaamd,
terug. Ze dreven op het water samen met de bijbehorende geitensokken.
Van de
boerenzoon is nimmer iets teruggevonden. Sommigen menen dat er op de bodem van
de sloten een heel nieuwe wereld aanwezig is. Anderen dat slechts de dood ons
wacht zodra we in de armen van de witte wieven verstrengeld geraken.
Enige remedie is een struikje blaartrekkende peterselie in
het rechteroor. Tis maar dat u het weet.
Tot zover de volks legenden. Waar het werkelijk om gaat bij het zien van de schepping is: zien wij de hand van God hier nog in? Of zijn we ook zo verblind dat we tasten naar wonderen terwijl wij er midden in leven?