“Er is iemand in de zaal met rugklachten, waar ben je, het
is een vrouw.” Zo begon Jan op een welhaast dominante wijze te roepen. Niemand
reageerde en Jan deed er nog een paar vage klachten bij in de vorm van
nekpijnen en scheuten in de knieën. Uiteindelijk strompelde een vrouw, die wat
leeftijd betreft mijn moeder had kunnen zijn, naar voren en Jan schreeuwde in
de microfoon: ”Ach mens, er is helemaal niets goed aan jou. Kom hier naar voren
om te ontvangen van de Heer.”
De vrouw stond op het
helverlichte podium en Jan sprong er af en begon eerst te bidden met iemand
anders in een rolstoel. Het duurde nogal lang (lees 10 minuten) en ik zag de
oudere vrouw met rugklachten, nekpijnen en scheuten in de knieën aarzelen en
gaan zitten op een lege stoel vooraan. Direct draaide Jan zich naar haar om en
hij schreeuwde: ”Wat heb ik je nou gezegd mens, je gaat het enkel op die plek
staande van God ontvangen, terug op je plek zeg ik je!” De grommende man naast
me mompelde in tongentaal de woorden:”sjakketakkietier en sjakketakketaar. Het
klonk als een op één cilinder lopende oude Harley, vond ik.
Ik was verbaasd. Het zou je moeder zijn die zo behandeld
wordt. Waarom pikken mensen dit? Ik keek om mij heen in de zaal en verwachtte
meer boze en verontrust zijnde blikken op te vangen, net als bij mijzelf. Niets
was minder waar. Iedereen glunderde en de vriend die mij had meegenomen had een
genoegzame glimlacht op zijn gezicht. Ik voelde een heel grote boosheid opkomen
en kreeg de sterke behoefte om Janneman een enorme rotschop onder zijn
gezegende aars te verkopen onder het uitroepen van: “Hassiebassie
hassieknassie, rassiemassie.”
Wordt vervolgd