vrijdag 3 februari 2017

Toyota vetkadetten



Al voor de tweede maal een bericht van de Toyotadealer dat mijn vrouw haar auto met spoed naar een van de Toyota-garages moet omdat er gevaar dreigt. Het grote gevaar schuilt hem (zo vertelt het foldertje slim en gehaaid) in het ontbreken van een kloddertje vet.
Er zit om precies te zijn aan de bestuurderskant te weinig vet aan het mechanisme van het raampje waardoor bij intens gebruik de deur in brand kan vliegen.

Hoe stom denken de verzenders van dergelijke post nou eigenlijk dat wij “Ollanders” zijn. Mensen van onze generatie hebben jarenlang uit loden pijpleidingen gedronken, we hebben water zonder fluor in liters tot ons genomen en de meesten hebben hun eigen tanden nog. We kregen een of meer lellen voor onze hersens als wij vervelend waren. Adhd was nog niet uitgevonden want moeders werkten nog niet (hele dagen) en er waren ook geen pillen tegen.
Autogordels bestonden nog niet, dus bij een plotselinge rempoging van pa, zat je met je schedel tegen de voorruit met of zonder bloed.
We zwommen in zwembaden zo volgegoten met chloor dat je er met stralend witte tanden uitkwam. Je zwemkleding ging door al dat chloor derhalve slechts één seizoen mee voordat het in brokken uiteen viel en ons schaamhaar was derhalve altijd blond.
We slikten aspirine bij de vleet en ademde formaldehyde in die uit onze meubels, opgetrokken uit vezelplaat, jaren uit stond te dampen.
We vraten massa’s vet, kregen levertraan door onze keelgaten want dat was goed voor je en dagelijks moesten we van Joris drie-pinter een liter melk opdrinken.
Het halve huis zat onder het asbest en je kont vol met drukinkt van de krant, want wc papier was een luxe. Reformatorisch dagblad gaf het minst af, maar veegde wel erg bevindelijk en grondig, overigens.
E nummers bestonden toen ook, maar wisten wij veel, we vraten alles gewoon lekker op en lieten een windje meer. Wassen deden we ons één keer per week en een onderbroek ging vier dagen mee. Hij werd dan wel wat geel en bruin op zekere plaatsen maar dat mocht de pret niet drukken, daar werd hij enkel warmer van.
Save seks bestond nog niet of was van geen belang en haalde je het in je kop om een andere vrouw te beminnen die de jouwe niet was, dan werd je met pek en veren op een strontwagen het dorp uitgereden zonder de absolutie en zonder de zegen na.
Je stikte met de regelmaat van de klok van de luizen die je op scholen kreeg uitgedeeld. Met je kop vol peterolie werd dit probleem voor een seizoen opgelost.
Je moest als arbeider overal aan likken om nog een beetje vreten binnen te krijgen. Aan de zegels van allerhande winkels, aan postzegels, enveloppen, enfin, alles wat moest plakken werd toen nog middels veel gom en je tong plakkerig gemaakt zodoende dat tongzoenen een redelijk intense beleving was en je kwam nog eens een zegeltje die was blijven hangen halverwege de huig van je partner tegen.
Je tanden en kiezen werden vol kwik gegoten door de schooltandarts die boorde met een droge boor waardoor je bek stonk naar verbrande kippenveren. En als je een thermometer uit je kluiven liet vallen, halverwege je poepgat, dan rolde de kwik over de vloerbedekking. Niets aan de hand, even diep inademen dan is het zo weg.
We liepen met dotten “staalwol” onder de armen en op zekere niet nader te benoemen plaatsen omdat de bodyshaver nog niet was uitgevonden. Je wassen deed je met een flink stuk zeep waar moeder ook de lange onderbroeken mee in de tobbe deed. Ja ook je haren.
Roetfilters, schonere brandstoffen, wij hadden er geen kennis van. We stookten kolen, ademde kolendamp, fijnstof en uit de schoorstenen komende giftige dampen in en rookten op elke verjaardag zoveel, dat je een week erna het plafond opnieuw moest witten.
We moesten als mannen in militaire dienst, waarbij er een man van je gemaakt werd. Bij velen mislukte het, maar goed, je werd gedrild en leerde gehoorzaamheid, zuipen en wildplassen.
Mode bestond wel maar enkel voor de middenstand. Dat wilde zoveel zeggen dat Jan met de pet er vaak wat sloeberig bijliep, maar dat deden we collectief.
Op je 16e begon je met werken. Je moest tegen je werkgever:”Meneer” zeggen anders kreeg je de zak. Meneer Jan, was mijn werkgever. Een narrige man die altijd keek of hij met spoed een zenuwinzinking zou krijgen. Lachen deed een werkgever niet aan. Hij legde zijn oor ook niet te luisteren op je tere zieltje.  Een rotschop kon je krijgen.
Opvoeding wilde zoveel zeggen als: eten en lust je het niet dan vreet je maar niks. Naar je nest zonder tegenspraak en een lel voor je kop als je lastig was met een trap na.
Jehova’s getuigen kwamen in trossen aan de deur om te roepen dat de aarde zou vergaan. Ze staken brutaal hun wachttoren-schoeisel tussen de deur, waardoor ik nog altijd zeven linker schoenen heb overgehouden, want mijn pa drukte door met of zonder voet tussen de deur.
En dan komt zo’n Japannertje leuteren over het gevaar dat bij intens gebruik van het raampje (alsof ik de hele dag met mijn vrouw haar autoraampje op en neer aan het gaan ben) er een kloddertje vet ontbreekt en de boel in de fik kan vliegen.

Ach man, vlieg toch op. Commerciële rotstreken om u en mij naar de garage te krijgen, dat is het en niets ander. En dan vliegt dat raam toch in de fik. Ik wist heel niet dat glas kan branden. Weer wat geleerd…