Ma hangt in een soort leefnet en gelijkt op een walvis die
uit zee wordt getakeld.
De zusters zijn lief hoor, tis nu eenmaal niet anders
met een zware vrouw die uit bed moet. Mijn oudste zus zit ook al te wachten op de
tweezitsbank en ma kijkt me aan en roept zonder tanden: ”Ben jij mijn broer,”
en begint te huilen.
Meteen maak ik een achterlijk dansje en rare bewegingen en
slaat ma’s houding om in gieren van de lach. Zo doe ik dat altijd. Het werkt
prima. Ma is door een stomme grap snel op andere gedachten te krijgen.
De kapster van het tehuis de Hanepraij heeft mij ooit via,
via verweten dat ik een rare vent ben, omdat ze blijkbaar geen kaas heeft
gegeten van demente mensen. Misschien wel van knippen, daar blijf ik buiten
maar in ieder geval niet van mensen die dement zijn. Anders had ze wel geweten
dat je zulke mensen nu eenmaal tegemoet moet komen op het niveau waar ze helaas
zijn aangeland.
Ben nog wel eens bij de kapsalon binnengelopen aldaar om te
informeren welke van de kapsters nu eigenlijk commentaar meende te moeten
hebben om de situatie, doch iedereen ontkende.
Misschien moet ik snel nog eens gaan op een andere dag want
ik wil die kapster wel graag even spreken omdat ik dit soort verdachtmakingen
ongepast vind.
Moeder was in ieder geval door mijn “rare” bewegingen weer
goed gemutst en daar ging het tenslotte om…..