Wat ons wacht als we eenmaal boven zijn, blijft een
mysterie. Niemand van ons weet het precies. Volgens sommigen is er geen boven.
Valt alles stuk op het ogenblik van aankomst. Een troosteloze gedachte, me
dunkt. Eindelijk boven en dan is er niets. Het leven bestaat bij de gratie van
dat opklimmen, waarbij het opvalt dat iedere trede hoger, moeizamer wordt. Maar
zonder doel, zonder eindhalte, zonder hoop, zonder straks of toekomst?
Anderen menen dat je dan weer van start af aan mag beginnen,
net zolang tot je in staat bent om al de treden van het bestaan, moeiteloos te
nemen. Het lijkt mij een erg vermoeiende zaak om steeds opnieuw geboren te
moeten worden en dan weer die rottrap op naar boven.
De treden van de pijn, de moeiten, de ziekten en de dood aan
het einde steeds weer opnieuw te moeten.
Het gevoelt als een doolhof zonder uitgang. Een perpetuum mobile zonder weerga of rust, altijd in beweging.
We lopen er gelukkig wel gezamenlijk. Je kunt elkander
helpen op de treden, tot steun zijn, liefdevol omarmen en vasthouden. Er is ook de keus een ander met een rot schop
een paar treden naar het eindpunt te trappen, we lezen er dagelijks over in de
kranten of horen in de media hoe men dat maar al te vaak doet.
Onder ons kraakt de ruwhouten Jacobsladder of is het toch
een trap naar nergens?