“En hoe was het op de vakantie-bijbelweek?” Hoorde het een
oma vragen aan haar kleinkind dat duidelijk niet met het evangelie vertrouwd
was. Het kind kwam bij oma op schoot zitten op het bankje in de zon, naast het
mijne en stak van wal.
“Oh leuk, we hebben gezongen, pannenkoeken gegeten,
spelletjes gedaan en knip en plakwerkjes.” Zo verhaalde het meisje terwijl de
zonnestralen en de wind met haar blonde lange haren speelden.
Oma wier outfit en knotwerk het meer zware kerkwerk verraadde,
trok een zuinig mondje en vroeg:” en waar hebben ze het over gehad dan tijdens
die dagen?”
“Oh over een geit,” riep het meisje.
“Een geit,” riep oma verschrikt. “Welke geit?”
“We zongen ook steeds leuke liedjes over die geit,” vertelde
het meisje. “Een heel lief geitje hoor oma.”
Oma zat duidelijk met die geit in haar bevindelijke handen
en schikte haar grijzende knot op het achterhoofd.
“Een geit, een geit, wat heeft dat nu met geloof te maken,”
mompelde ze met nep ivoren tanden en kiezen waar ze net een pepermunt tussen
naar binnen schoof.
“Ja, het was de “Heile-geit,” daar ging het steeds weer
over. Een heel lieve geit die woont bij God. Een mooie heile-geit hoor oma,
daar zongen we steeds over. Dat je je hartje aan de heile-geit mocht geven.”
Oma verslikte zich in haar pepermunt en keek haar kleinkind
verschrikt aan.
Een sterk voorbeeld van de Babylonische spraakverwarring, me
dunkt. Ik ben maar weggegaan van het bankje en oma, het blonde meisje en de
Heile-geit achterlatende….