Ik vroeg aan God hoe ik als Zijn kind mij mocht gedragen
naar de naaste en in het bijzonder naar mijn eigen vrouw. Zijn antwoord kwam
diep van binnen op en ik schrok ervan. Alles in mij zag
hoezeer ik en veel
andere christenen zich bedotten en menen bij Hem te horen maar eigenlijk langs
de zijlijn staan en niet of nauwelijks (meer) “meespelen” op het veld der
genade.
“Jij moet als Jezus zijn voor je vrouw en je naaste,” klonk
het duidelijk. “Ja, maar Heer dat is toch onmogelijk!” Probeerde ik mij te
verdedigen. Maar de Schepper was onverbiddelijk in deze waarheid. Er klonk nog
slechts: ”Wat je voor je naaste doet, doe je aan Mij.”
Plotseling zag ik massa’s mensen in de kerk, die naast je
neerploffen zonder je ook maar een blik waardig te achten. Ze groetten je niet,
ze kijken je niet aan, ze negeren je volkomen, ze geven je geen glimlach, geen
hand, geen enkele aandacht. Ik keek naar al die zingende monden die God meende
te kunnen prijzen, doch Zijn schepsels geen blik waardig achtten. “Groet je je
naaste niet, dan komt ook de lofzang aan Mij niet aan in de hemel,” hoorde ik
heel duidelijk.” Gun je je naaste geen blik waardig, dan kan je Mij ook niet
zien.”
Hoe vreemd om al die lofliederen te horen, die monden te
zien gaan op het ritme van het orgel, de lofzang die denderde door de kerk en
te beseffen dat dit alles waardeloos is, als wij onze naaste niet van ganser
harte liefhebben.
Wat is er in vredesnaam met de kerk gebeurd? Hoe is het tot
stand gekomen dat afstandelijke, dat onvriendelijke, dat negeren van de mens
naast, voor of achter je in de banken? Wat is er mis gegaan met ons? Waar
hebben we de Heer verloren en zijn achtergebleven met slechts een vorm, een
schijn, een schim?
Moeten we niet met het vuur onder de hakken terug naar de
basis? Naar de kern? Naar Hem en de naaste aan ons hart drukken nu de tijd der
genade daar nog is? Ik ben zo bang dat we na 20 eeuwen christendom de knikkers
voor het spel aanzien…