Vanmorgen met z’n vieren ma overgebracht naar het nieuwe
verpleeghuis. Op de gang gilde nog altijd met dierlijke stem het oude demente
vrouwtje:”Arggggg, zuster, zuster.” Niet leuk als je daar de hele dag naar moet
luisteren!
De zuster die de intake deed verzekerde dat ze haar nooit in de nacht had horen gillen, gevolgd door de opmerking dat het vanavond haar eerste avond was op deze afdeling. Kan aan mij liggen maar klinkt vreemd want hoe weet ze dan dat het oude wijfje in de nacht niet gilt?
De zuster die de intake deed verzekerde dat ze haar nooit in de nacht had horen gillen, gevolgd door de opmerking dat het vanavond haar eerste avond was op deze afdeling. Kan aan mij liggen maar klinkt vreemd want hoe weet ze dan dat het oude wijfje in de nacht niet gilt?
In de avond nog even terug en ma ligt in bed en peutert
kauwgum van haar gebit dat een van mijn zussen heeft gegeven. “Ik ga dood
wedden?” Roept ma. “Ik heb nog geen eten gehad ook!” Op mijn vragen zeggen de
verpleegsters dat ma wel degelijk gegeten heeft maar als ze meer wilt, brood en
beleg staan er. “Wilt u een boterham met kaas ma?” “Neen geen trek!” Ik open
een pak pitjeskaas en ma eet er drie plakken van op, zonder tanden omdat ik die
met veel gemier kauwgum loos probeer te krijgen onder de kraan.
“Zijn de meiden nog geweest, vraag ik?” “Neen, geen hond
gezien en ik ga dood, wedden?” Waarom gaat u dood dan?” Omdat ik al in een kist
lig, niet in een kamer want er hangt niets aan de muren.” “We komen snel wat
ophangen, heus.” “En toch ga ik dood.” “ Maar eerst vreet ik een paar plakken
kaas op, dan laten jullie mij maar zakken.”
Op de gang is het stil, geen: ”Zuster, zuster.” Dat is wel
fijn.