Zomaar een paar woorden, die een
oud mannetje tegen een nog ouder mannetje sprak, welke samen op een bankje in
het plantsoen zaten. “Weet
je waarom ik niet in een God of hogere macht geloven
kan”” “Vroeg het oude mannetje met de reusachtige zinksnijder waar een druppel
onder hing die maar niet wilde vallen? De ander haalde slechts zijn broze
schouders op in afwachting van wat er komen zou. “Dat heeft te maken met het
leed in deze wereld. Al er een Schepper zou bestaan dan vind ik het ronduit een
schoft”. Het andere oude mannetje kuchte even en stak de brand in een
sigaartje. “En dan, hervatte de man met de grote zinksnijder: geloven is voor
de zwakken.
Wie heeft God nodig in deze tijd? Heb je pijn dan ga je naar de
dokter en hebbie honger nou, dan kun je gratis voedselpakketten krijgen bij de
voedselbank. Nee, voor mij geen Schepper die dat aan zou sturen, welnee. Een
God, ja dag hoor mijn neus uit.”
De ander sprong op van het bankje
als door een wesp gestoken en riep tussen twee fikse halen van zijn sigaar:”
Nou mot je eens goed naar me luisteren Herman, jij weet dat ik naar de kerk ga
en wel degelijk in God geloof, mot je me daarom altijd sarren? Mien en ik
bidden elke avond voor je, als je dat maar onthoudt.”
Herman zuchtte en keek verbaast.
“Bidden is ook voor de zwakken,” riep hij de zinksnijder na die zijn rollator
startte en weg kuierde over het grindpad. Na een paar meter keerde hij weer om
en riep: ”Waar ga jij dan heen met je zonden?”
“Zonden, zonde, man ik heb geen
eens zonden, schreeuwde Herman terug.” “Je liegt, “schreeuwde de zinksnijder. “Niet
waar.” “Wel waar.” “Niet waar….”
Enfin, ik ben maar doorgelopen.