Toen hij op
het einde van de ochtend, klaar was met de jaarlijkse controle, stonden er vijf
afgekeurde brandblussers, als rode tuinkabouters op een rij op de grond.
"Gooi ze maar in de oud ijzer bak,"mompelde de chef.
Gelijk in de
oud ijzerbak gooien, leek me een beetje zonde. Leek het mij een bete idee om er
op zijn minst eentje mee naar huis te nemen, om hem vervolgens ergens in de
oude schuur te hangen. Je kunt immers nooit weten, hoe zo'n grote brandblusser
nog eens van pas kan komen. Niet dan? Restte mij nog steeds vier grote
blussers, welke ik richting de oud ijzer bak, welke achter op de werf staat, begon
te slepen. Omdat er geen mens te bekennen was op het uitgestrekte terrein,
besloot ik, aan het kwajongens gevoel, wat in mij ontsproot, tegemoet te komen
en drukte de zilveren knop krachtig in (geheel volgens de voorschriften op het
etiket) na het in knijpen van de hendel, spoot er onder luid gesis en geblaas,
een reusachtige wolk fijn gemalen zout het zwerk in. In een minuut, blies ik de
totale inhoud van de blusser de atmosfeer in en keek tevreden, naar de dichte
wolk zout poeder, dat nu langzaam maar zeker naar de grond dwarrelde. Maar..
hè, wat vreemd. Het was net of ik een gestalte gewaar werd, welke zich middenin
de optrekkende wolk bevond. Toen de wolk verder optrok, ontwaarde ik Anton de
terrein jongen, die spierwit van het zout en hevig aan zijn lippen likkend op
me toeliep en mompelde:"Bedank hé!" Op de grond stonden twee
voetafdrukken, op de plek waar Anton had gestaan, tijdens mijn actie.
Maar wat
wilde ik ook al weer met dit hele verhaaltje zeggen? Oh ja, dat we een zoutend
zout voor de mensen om ons heen moeten zijn.
Weer gelukt...
Weer gelukt...