“De schreuf is flauwgevallen achter haar toonbank,” hoorde
ik moeder over de heg vertellen aan de buurvrouw die haar enorme borsten op de
heg die scheiding maakte tussen de twee erven had geplaatst. Het had wat weg
van watermeloenen in de uitverkoop. “Eigen schuld,” riep moeder,”dat wijf vreet
niet van gierigheid en dan val je flauw.”
Ik had nog nooit een scheuf gezien en wilde wel eens weten
hoe dat zoiets er uitziet. Moeder drukte mij een gulden in de hand en riep dat
het mooi uitkwam dan kon ik naar haar winkeltje lopen en een nieuw asvarken
kopen.
Ik hinkelde naar de Jan phillpsweg en opende het deurtje van
het winkeltje van de schreuf. Het rook er naar hout, schoonmaakmiddelen en iets
van ontbinding alsof er achter het betingel een dode muis net het laatste
oliesel had gekregen en de levensadem had weggeblazen. De schreuf bekeek mijn
gulden en ontdekte een krasje op het muntstuk. Het was het magerste vrouwmens
dat ik ooit zag. Op een bezemsteel geleek ze.
“Deze is vals,” sprak de schreuf,”die neem ik niet aan.”
Moeder en de buurvrouw die nog altijd buiten stonden te kleppen, gierden het
uit van de lach toen ik verslag deed, waarbij de voorgevel van de buurvrouw
vrolijke huppelbewegingen maakte. “Had ik er maar een emmer vol van,” riep ma
vol plezier over de heg. Ach, die schreuf is gek, brulde de buurvrouw en slofte
op haar varkenspootjes naar binnen met in haar handen een kan peterolie om het
stelletje bij te vullen…